Dit artikel verscheen in fanzine #3. Lees het volledig fanzine.
Najaar en winter 2019/2020: het Design Museum in Den Bosch, onder leiding van directeur Timo de Rijk, presenteert de eerste grote overzichtstentoonstelling ‘Design van het Derde Rijk’. Een expositie over hoe vormgeving een van de hoofdrollen speelt in de verspreiding en ontwikkeling van de kwaadaardige nazi-ideologie in en rond de Tweede Wereldoorlog.
Najaar 2020: BredaPhoto toont op de vloer van een skatehal het werk ‘Destroy my face’ van kunstenaar Erik Kessels. 60 fictieve portretten, via een algoritme ontstaan uit portretten van mannen en vrouwen die op het internet te vinden zijn en allemaal een vorm van plastische chirurgie ondergaan hebben. Het kunstwerk werd na vijf dagen verwijderd.
Wat beide gemeen hebben? Wereldwijde ophef.
Wat was jullie drijfveer?
Erik: “Kunst, en in dit geval een festival, moet iets losmaken – in wat voor opzicht dan ook. Vandaag de dag is jezelf verbeteren door plastische chirurgie volkomen normaal. Je kunt er alleen ook in doorschieten en de vraag is of dat niet al gebeurt. Het verschil tussen hoe mensen zichzelf laten zien en hoe ze echt zijn wordt steeds groter. Insta-perfect kan de norm worden in plaats van de uitzondering, we kunnen ons beeld binnen enkele seconden manipuleren. Mijn bedoeling was om met de installatie het natuurlijk verval te laten ontstaan. De skaters zouden de beelden langzaam ‘verouderen’ door er keer op keer overheen te glijden. Stof tot nadenken en – hoopte ik – voor een dialoog over zelfacceptatie.”
Timo: “Juist. Dat is wat mij betreft een van de rollen van kunst. Wat wij met de tentoonstelling wilden bereiken is ten eerste een lacune in de geschiedenis ongedaan maken. Als je kijkt naar de designhistorie van de twintigste eeuw, dan is alles keurig vertegenwoordigd: van art deco en Bauhaus tot Scandinavisch design en postmodernisme. Maar rondom de jaren ’33 tot ’45 is het oorverdovend stil. Terwijl het enorm impactvolle jaren waren. Ze laten de donkere kant van design zien. Het was onze bedoeling om in beeld te brengen hoe dit weloverwogen een sleutelrol speelde in de beïnvloeding van massa’s mensen. Dat kwade denken, dat een fysieke vorm kreeg via design, dát wilden we laten zien.”
Dat maakte nogal wat los. Vertel eens?
Timo: “Ik moet je zeggen, toen ik zag wat er bij jou [bij Kessels, red.] gebeurde was ik echt met stomheid geslagen. Op Facebook zag ik die petitie voorbijkomen van de actiegroep ‘We are not a playground’ om verwijdering van jouw werk te eisen. En als ik dan zag wie zich daarmee solidair verklaarden…”
Erik: “Het kwam voor mij ook totaal onverwacht. In de maandenlange voorbereiding was dít een scenario dat we beslist niet bedacht hadden. Mijn werk zou gewelddadig zijn en het skatepark een onveilige plek maken, clichés versterken en keuzes van mensen over hun lichaam degraderen.”
Timo: “En het werd daarna ook daadwerkelijk verwijderd. Ongelofelijk.”
Erik: “Tja, het lijkt wel of we in een cancelcultuur zijn beland. Wat ik vooral bijzonder vond, was dat de [anonieme, red.] actiegroep het gesprek met mij en BredaPhoto niet wilde aangaan. En doordat ze met hun actie in korte tijd wereldwijd de aandacht trokken, wilden ook sponsoren van de skatehal hier hun vingers niet aan branden. De skatehal kwam zo met de rug tegen de muur en kon niet anders meer dan de foto’s laten afkrabben. Maar goed, jullie tentoonstelling kreeg ook een lawine van kritiek over zich heen. Hoe zijn jullie daarmee omgegaan?”
Timo: “We hadden van tevoren al ingeschat dat het een ontzettend gevoelig onderwerp zou zijn, ondanks dat de insteek niet de verheerlijking van het ‘Derde Rijk’ was. Dus daarop hebben we vanaf het begin geanticipeerd. We zijn in gesprek gegaan met iedereen die erdoor geraakt zou kunnen worden, al kun je dat misschien niet volledig afdekken. Door die partijen er vanaf het allereerste stadium bij te betrekken, hebben we begrip gekweekt en konden we ervoor zorgen dat we niemand voor het hoofd zouden stoten. Maar ja, dat neemt niet weg dat zodra de media hoorde over de tentoonstelling, dit natuurlijk een enorme inkopper was, soms ook niet bepaald gehinderd door enige nuance. En dan pakken mensen het soms alsnog verkeerd op. Ik heb toen wel geleerd dat je op je woorden moet letten en niet alles kunt zeggen. Sommigen gingen er echt met gestrekt been in. Hakenkruizen mogen niet gevierd worden, zo werd verkondigd. Dat is overigens ook ónze mening.”
“Het lijkt wel of we in een cancelcultuur zijn beland.”
Begrijpen jullie de ophef rondom elkaars en jullie eigen expositie?
Timo: “Zoals ik al zei: ons thema ligt natuurlijk nog altijd gevoelig. Als je er op zo’n schaal en op deze manier aandacht aan besteedt, dan kun je bijna wachten op media-aandacht en – in eerste instantie – bezorgdheid en zelfs onbegrip. Daarom hebben we dat ook zo zorgvuldig voorbereid; we hadden de meeste antwoorden klaarliggen.”
Erik: “Met ‘Destroy my face’ doelde ik beslist niet op het aanmoedigen van geweld tegen vrouwen. Stel je voor. Ik heb er ook niemand mee willen beledigen. Dat is helemaal niet eens in me opgekomen. Ik sta nog steeds achter mijn werk, voor mij blijft overeind dat het de functie van kunst is om in de samenleving te stimuleren dat we met elkaar in gesprek gaan. En daar blijf ik in geloven.”
Timo: “Erik, zou dit ook gebeurd zijn als het werk in een museum stond? Een museum is immers toch een vrijplaats.’
Erik: “Nee, beslist niet.”
Timo: “Precies. Want dan is de volgende stap, boekverbranding? Of moet je nog meer op je woorden letten, als je net als jij niet in eerste instantie als kunstenaar te boek staat?”
Erik: “Weet je, de kunstwereld op zich is ook een stereotype en een cliché. Ik ben autonoom, bouw zaken zelf op. Ik ben nog nooit door een galerie gebeld, maar heb wel in het MOMA, Victoria & Albert Museum en op honderden andere plekken geëxposeerd. Ik vind dat een kunstenaar áltijd de luxe heeft om in vrijheid zijn werk te laten zien. En zo hoort het ook.”
Timo: “Klopt. Kijk bijvoorbeeld naar design. Dat ligt letterlijk gewoon op straat, je vindt het overal.”
Erik: “Wat ik jammer vind is dat het nooit inhoudelijk over mijn werk is gegaan. Er is nooit een gesprek geweest.”
Timo: “Uiteindelijk is er voorbijgegaan aan de bedoeling van de kunstenaar en is alles gebaseerd op de eigen interpretatie. Zelfprojectie dus.”
Erik: “Er ontstond een volledige polarisatie. Dat was absoluut het laatste wat ik verwacht en bedoeld had met mijn werk. Ik werd zelfs subtiel gevraagd me tijdelijk terug te trekken uit een Engelse vakjury waar ik al jaren deel van uitmaak.”
Voelden jullie je gesteund?
Timo: “Ja, toch wel. Dat komt vooral ook doordat we met alle betrokkenen gezamenlijk optrokken.”
Erik: “Nee, ik niet.”
Timo: “Dat kan ik me voorstellen, maar tegelijkertijd schrik ik ervan. Niemand die de strijd voor je aanging?”
Erik: “Nee, eigenlijk niet. BredaPhoto heeft weliswaar aangegeven achter mij te staan maar ook dat ze verder weinig kunnen doen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met die publieke ruimte, er is begrip voor de skatehal want die had het voortbestaan op het spel staan. Ook is er nog een tegenpetitie opgestart. Allemaal erg sympathiek maar vooral symbolisch, het verandert niets aan het feit dat het werk verwijderd moest worden. Wat me wel veel goed deed was bijvoorbeeld een column van Micha Wertheim, die met een goeie dosis ironie het bizarre van het voorval blootlegde.”
“Te veel comfort, dát is taboe. Kunst moet schuren.”
Zijn het dan daadwerkelijk taboes? En moet je die met rust laten? Zijn er eigenlijk überhaupt taboes waar je beter van afblijft?
Erik: “Wat ik al zei, kunst heeft volgens mij een functie. Een cabaretier bijvoorbeeld neemt in zijn voorstelling mensen de maat. Als je dat gaat verbieden, kom je in heel troebel water.”
Timo: “In een museum krijg je net als in de publieke ruimte altijd te maken met verwachtingen. Maar het is wel een verwachting van vrijheid. Nu zijn er legio musea die bij beelden waar wat bloot te zien is, bij de ingang een bordje hangen met: ‘Waarschuwing: de beelden die u te zien krijgt kunnen als schokkend worden ervaren.’ Dat wil ik niet accepteren!”
Erik: “Dat heeft veel te maken met de steeds grotere rol van sociale media. Het zijn de emperors van deze tijd.”
Timo: “Wij denken aan een overzichtstentoonstelling over Engel Verkerke, de Nederlandse postergigant die werkte van eind jaren ’50 tot eind jaren ’80. Zijn oeuvre bestond uit kunstreproducties, dieren en popartiesten, maar ook pin-ups en naakte vrouwen. Dat moeten we toch goed bespreken en voorzichtig benaderen. Zo’n expositie als ‘For your eyes only’ van Wim de Jong in de Kunsthal werd bijvoorbeeld eerder al voor subsidie afgewezen. Om maar de gevoeligheid van thema’s aan te geven. In de loop van de tijd worden we gevoeliger in plaats van meer open minded.”
Erik: “Je moet als kunstenaar en als museum je nek durven uitsteken.”
Timo: “Precies. Je moet iets geven om over na te denken. Het moet geen feest van herkenning zijn. Gerrit Komrij [Nederlands dichter, 1944-2012, red.] stelde dat kunst altijd iets moet bijbrengen. Bij de tentoonstelling Verboden boeken zei hij dat literatuur niet alleen ‘De negerhut van oom Tom’ is, maar ook het werk van Markies de Sade. Weet je, te veel comfort, dát is taboe. Kunst moet schuren.”
Erik knikt instemmend.
Jullie spraakmakende exposities waren in Brabant. Kan er méér in Brabant?
Erik: “Nou, er kan inderdaad wel heel veel in Brabant. Het klimaat is erg oké. Ik heb in Limburg gewoond en woon nu in Amsterdam, maar ik kan je zeggen: er gebeurt meer in Brabant dan daar. Je vóélt er de energie. Ik vind het goed te vergelijken met Noordrijn-Westfalen. Daar gebeurt veel in de steden. In Brabant tref je ook types aan als Jan van Toorn, oud-postsorteerder met een ongelofelijke collectie grammofoonplaten met experimentele muziek en geluid gemaakt door kunstenaars. Die kennen ze over de hele wereld.”
Timo: “Eens. Er is in Brabant ook meer geld voor cultuur. En weet je, er is meer ambitie. Geen idee hoe vaak ik de vraag krijg waarom ik het hoogleraarschap in Delft en Leiden heb ingeruild voor het bestieren van het Design Museum. Maar dat extra budget en die grotere ambitie: dat kan hier nog. En het Brabantse zelfbewustzijn groeit. Dat zorgt voor flink wat energie en vruchtbare grond.”
“Ik kan je zeggen: er gebeurt meer in Brabant dan in Amsterdam.”
Hoe kijken jullie aan tegen het kunstbeleid in Nederland?
Timo: “Daarmee zit je altijd in een spagaat. Want eigenlijk denk ik bij mezelf: waar bemóéí je je mee? Het is inmiddels een doel op zichzelf om met diversiteit en vernieuwing bezig te zijn, maar zo wordt het erg eenzijdig. Kijk bijvoorbeeld naar de subsidiestop voor Ton Koopmans’ Amsterdam Baroque Orchestra, omdat het niet aan diversiteitseisen voldeed. Dat werkt verarmend. En je tast de autonomie en creativiteit van de kunstenaar aan.”
Erik: “Precies, en dat is jammer. Want het niveau in Nederland is erg hoog. Maar wel vaak erg naar binnen gekeerd. Het is belangrijk om internationaler te denken en te kijken. Binnen dat kunstbeleid moet je ook een exportbeleid hebben. Je hebt een internationaal podium nodig om dat hoge niveau de aandacht te geven die het verdient.”
Timo: “Absoluut. We zijn hier te veel naar binnen gericht.”
Tot slot: met welk taboe zouden jullie nog weleens aan de slag willen gaan?
Timo: “Ondanks de gevoeligheid denk ik toch aan die overzichtstentoonstelling van Engel Verkerke. Dat is toch de moeite waard om gezien te worden?”
Erik: “Ik heb het gevoel dat ik vaak met niets anders bezig ben. Een mooi voorbeeld is wel het luxe fotoboek met een unieke collectie zeldzame foto’s van Duitse soldaten tijdens WWII die hun behoefte doen: ‘Shit’. Een expositie compleet met geurbeleving zou een prachtige toevoeging zijn.”
Dit artikel verscheen in fanzine #3. Lees het volledig fanzine.
Tekst: Silvia de Caluwé