‘Kom van dat eiland en ga terug naar de samenleving’

Wat in de white cube, of black box gebeurt is enorm waardevol, stelt Tabo Goudswaard. Maar de kunstenaar en social designer houdt vooral een pleidooi om creatief makerschap in te zetten bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. “Ik doe een appèl op het makerschap van iedereen. Durf het met elkaar samenleven als je materiaal te zien.”  

De rol van makers in de maatschappij en de manier waarop ze bestaande systemen kunnen veranderen. Het is een thema waar Goudswaard goed over heeft nagedacht. En waar hij waarschijnlijk niet snel over uitgedacht raakt. Een boek over de materie zit in de pen. Een titel is er nog niet. Wel is duidelijk dat het dit jaar tijdens Dutch Design Week wordt gepresenteerd. Goudswaard schrijft het samen met filosoof en architect Jetske van Oosten. Net als hij is Van Oosten curator bij de World Design Embassies. En ook is ze kernlid bij de Sociaal Creatieve Raad, waarvan Goudswaard initiatiefnemer is. Een lobbyclub die pleit voor een meer centrale rol van de kunstenaar in de samenleving. Volgens de eigen site is het ‘een raad van vijftig vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke netwerken die hun krachten bundelen om samen met kunstenaars en ontwerpers onze toekomstige samenleving vorm te geven.’ Goudswaard is een vurig pleitbezorger van een meer centrale plek van kunstenaars bij het aanpakken van maatschappelijke problemen. 

Waarom zouden juist kunstenaars die maatschappelijke problemen moeten aanpakken? “Nou, ik heb het liever over het begrip ‘makerschap’. Dat makerschap kennen we natuurlijk uit het kunst- en cultuurdomein. Lange tijd is dat een soort apart domein geweest, enigszins los van de samenleving. Daar werd vrij gedacht, zonder dat het meteen nuttig hoefde te zijn. Theatermakers reflecteerden op wat er gebeurde in de wereld en beeldend kunstenaars onderzochten hun eigen fascinaties. Dat makerschap en die wijze van denken, worden volgens mij steeds meer herkend en erkend als een verrijking in de manier waarop we om kunnen gaan met maatschappelijke vraagstukken. De urgentie om dit meer in te gaan zetten, is groter omdat we in een steeds complexere, verbonden wereld leven die heel snel verandert.”

Tabo Goudswaard | Foto: Willeke Machiels 

Moeten zij vooral systemen veranderen of ook helpen ze anders te interpreteren?  “Ik denk dat het goed is te beseffen dat wij als mens wel degelijk behoefte hebben aan systemen. Neem verkeersregels. Die zorgen ervoor dat complexe vervoersstromen op een bepaalde manier functioneren. Maar ook democratie, of rechtspraak. Zeker in Nederland leven we in een context waarin alles door mensen gemaakt en afgesproken is. Tegelijkertijd moeten we altijd blijven beseffen dat die systemen gewoon het resultaat zijn van wat wij met elkaar hebben afgesproken. Ik denk dat veel mensen zich slachtoffer voelen van rigide systemen. En daarbij hoort het fundamentele besef dat we die systemen gelukkig ook kunnen veranderen.” Op de fiets onderweg naar dit gesprek zat ik bijvoorbeeld intern te foeteren op stoplichten. Kunnen ze die niet beter afstemmen, dacht ik. Maar meteen daarna de gedachte: ik kan natuurlijk ook gewoon accepteren dat even wachten nu eenmaal bij dit systeem hoort en dat wachten eigenlijk niet erg is. “Ja, dat klopt. Maar het is natuurlijk niet bij elke negatieve uitwas van een systeem makkelijk of zelfs mogelijk om dat te kunnen. Op het moment dat jij gefrustreerd raakt over een verkeerslicht, heb je waarschijnlijk niet het gevoel dat je zelf ook maker bent van dat systeem. Het wordt je opgelegd. Shit, denk je, ik moet me aan dat systeem houden. Dat gevoel wordt nijpender en groter als jij bijvoorbeeld slachtoffer bent van de toeslagenaffaire. Je bent de pineut en voelt je compleet geleid door het systeem waarover je voelt dat je er niks meer over hebt te zeggen.’

‘Precies het besef dat we met z’n allen eigenlijk maker zijn van dat systeem, de mentaliteit van het makerschap, is belangrijk om dat te kunnen doorbreken.”

Heeft iedereen dat in zich, of is die mentaliteit voorbehouden aan kunstenaars? Het genuanceerde antwoord daarop is: iedereen heeft het in zich, maar het is echt een vak. Het makerschap is niet een trucje. Er zijn heel veel ontwerpmethodieken, maar generiek gezegd bestaat het uit vijf stappen. Het begint met agenderen. Dan volgt het onderzoek. Vervolgens doe je een nieuw voorstel, dan test je het, dan is het tijd om het te implementeren. Een creatieve maker kan in dat proces meer invoelbaar maken wat jij in de maatschappij aan den lijve ondervindt. In al die stappen kan een aanvullende manier van werken van makers zitten die heel anders is dan we gewend waren, waarin we vooral de wetenschap, objectiviteit of de waarheid leidend lieten zijn.”

Het lijkt erop dat je het ook hebt over een filosofische of levensbeschouwelijke omslag. “Dat hoort er ook bij. Als je het hebt over goed en kwaad, is er ook een tussenruimte. Ik benoem dat liever als maakruimte. Op het moment dat de maakruimte groter is, is er meer ruimte voor ethisch vermogen. Voor doen wat goed is. En niet zozeer het louter volgen wat een rigide systeem oplegt. Doe je dat, dan is het risico dat de eigenlijke waarden van het systeem uit het oog raken. Dan veroorzaken de bijeffecten van het systeem vaak ellende.”

Dus als je – om terug te komen op een verkeerssysteem – voor een rood stoplicht staat te wachten, maar al je zintuigen overduidelijk constateren dat dit onzin is omdat er he-le-maal niemand anders op dat kruispunt is, is er sprake van zo’n potentiële maakruimte. “Precies. Alleen heeft dit geval natuurlijk niet zo’n heel erg groot negatief bijeffect. Maar die zijn er bij rigide systemen meestal wel. De maker van dat kruispunt bijvoorbeeld heeft logisch nagedacht over hoe je veilig en snel van a naar b kunt komen. Maar overwegingen op het gebied van gezondheid, esthetiek, natuurbeheer en minder afhankelijk worden van je auto zijn vaak niet meegenomen in dat proces. Dat komt omdat we dit soort overwegingen opdelen in thema’s. Er zijn allemaal ministeries van aparte afdelingen. Maar ons leven zit zo helemaal niet in elkaar, dat is holistisch. Dat gaat over een combinatie van gezondheid, vervoer, klimaat, et cetera. Over allerlei waardes die je niet aan een ministerie kunt koppelen.”

‘Benut nou dat makerschap!” 

Zie je die rol hierin als verrijking en toevoeging van het kunstenaarschap of moet het echt in plaats komen van de manier van werken in the white cube of black box? “Ik vind wat er in de black box en white cube gebeurt ontzettend waardevol. Daar zijn wezenlijke dingen onder handen genomen. Het kunst- en cultuurdomein zoals we dat vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot aan het eind van de vorige eeuw kenden, waarin kunst een soort plek buiten de samenleving had waarin echte vrijheid heerste, is een belangrijke constellatie. Het is niet zo dat kunstenaars die op deze manier werken ineens radicaal ander gedrag moeten gaan vertonen. Het is meer een manier van werken waar we van kunnen leren. Die tegenwicht biedt aan een analytische, puur wetenschappelijke manier van denken die voor zoveel problemen kan zorgen. Wat zich binnen de white cube heeft ontwikkeld is nu van zoveel waarde dat we dit repertoire echt in de praktijk moeten gaan benutten. Dus kom van dat eiland af en ga terug naar de samenleving.”

Tabo Goudswaard | Foto: Willeke Machiels

Daar hoort ook opdrachtgever- en opdrachtnemerschap bij. Is dat te verenigen met de manier waarop een vrije kunstenaar werkt? “Eigenlijk moeten we van opdrachten af. Want een opdracht betekent dat je tegenover elkaar aan tafel zit. Je zit juist aan dezelfde kant: je wilt allemaal het goede maken. Daarvoor heb je mensen nodig die niet alles van tevoren hoeven te weten in key performance indicators en efficiënte planningen en begrotingen. Probeer aan dezelfde kant van de tafel te komen en maak ruimte voor de vraag: zijn we nog steeds het goede aan het doen?”

Loop je anders de kans dat er doorlopend een soort koningsliederen ontstaan, gedrochten waarvan iedereen achteraf zegt: hoe kon dít gebeuren? “Ja, misschien ging het in dat specifieke geval al fout op het moment dat van tevoren bedacht werd dat het een lied móest worden. Misschien had er heel iets anders uit kunnen rollen als iedereen doorlopend de vraag had gesteld: waar is het ons eigenlijk om te doen? Daarbij moet je op een heel fundamenteel niveau blijven vragen: wat willen we? Op welk niveau stel je de kernvraag? Dat is enorm belangrijk.”

Is het oprichten van de Sociaal Creatieve Raad een manier om meer ruimte te geven aan die manier van vragen stellen? “Ja, onder andere. We zijn gewend om te denken op het niveau van projecten. Het Koningslied was bijvoorbeeld ook een project. Gelukkig zijn er al best veel mensen die een stap verder gaan en programmatisch denken. Ik was bijvoorbeeld betrokken bij een programma tegen eenzaamheid in de stad Amsterdam. Zowel wetenschappers als beleidsmakers en kunstenaars waren daarbij betrokken. Maar het is nog mooier als je ook de volgende stap kunt maken en kunt denken vanuit de transitie. Dat is nog een schaalsprong hoger. In de Sociaal Creatieve Raad zitten vijftig mensen uit verschillende disciplines die allemaal het makerschap snappen en maakruimte willen creëren in de vraagstukken waar ze aan werken. Het is belangrijk dat dit soort mensen aan tafel komt waar de grote transities worden besproken. De Sociaal Creatieve Raad deelt kennis en netwerken, maar draagt ook de boodschap uit: benut nou dat makerschap!”

‘Het laat zien dat makers niet alleen kunstenaars hoeven te zijn.’

Wat vind je een geslaagd voorbeeld van die manier van werken? “De Quiet 500 van de Tilburgse schrijver Anton Dautzenberg. Hij agendeerde het onderwerp van stille armoede en maakte een glossy die schuurt: letterlijk gemaakt van schuurpapier. Zeer gerenommeerde auteurs als Herman Koch leverden een bijdrage. In het blad werden reclames voor luxeproducten geparodieerd. Dus geen Rolex-reclame, maar een voor een snoephorloge, met de tagline: relax. Maar dat parodiërende en ontregelende was niet het enige. Dautzenberg schreef alle leden van de Quote 500 aan. Daarin schreven ze niet: u bent rijk en dat is fout. Nee, ze schreven: u bent rijk en er is dus vast iets wat u heel goed kunt. Daar willen we graag van leren. Met als gevolg dat een aantal mensen uit die lijst bijdroegen om systemen in te richten die verlichting bieden voor mensen met een kleine beurs. Dus gratis knipbeurten bij de kapper en zo. Het idee zat zo goed in elkaar. De Quiet 500 is echt een heel leuk programma en een goed voorbeeld van hoe makerschap dingen in gang kan zetten.”

Het klinkt ook als een voorbeeld van hoe zo’n aanpak ook leuk kan zijn. “Dat ook. En het laat zien dat makers niet alleen kunstenaars hoeven te zijn. Het zijn ook mensen bij bedrijven, zoals de kapper. Ik doe een appèl op het makerschap van iedereen. Durf het met elkaar samenleven als je materiaal te zien. Je bent zelf het systeem en dat is iets waar je trots op kunt zijn. In Nederland hebben we natuurlijk het poldermodel en het denken in zero sum. We komen altijd wel ergens in het midden uit. Maar bij zero sum-denken hoort ook de gedachte: wat goed is voor de een, gaat ten koste van de ander. Daar moeten we vanaf. We moeten gaan denken in nieuwe mogelijkheden die goed zijn voor iedereen.”


 

Tabo Goudswaard (1976) werd geboren ‘als zoon van hippies die naar Afrika trokken om les te geven’ in Mkushi in Zambia. Toen Tabo twee jaar oud was, verhuisde het gezin terug naar Nederland. Hij studeerde Cultureel Maatschappelijke Vorming aan de Ichthus Hogeschool in Den Haag. In 2009 studeerde hij vervolgens af aan de Rietveld Academie in Amsterdam. En in 2010 behaalde hij eveneens in de hoofdstad de post-graduate opleiding No Academy, a Laboratory for Art & Society.

Goudswaard houdt zich met verschillende projecten bezig. Zo is hij kunstenaar, social designer en adviseur. Hij is curator bij de World Design Embassy of Safety, toezichthouder bij ggz-organisatie Altrecht en initiatiefnemer van de Sociaal Creatieve Raad. Later dit jaar, tijdens Dutch Design Week, presenteert Goudswaard een boek dat hij samen schreef met filosoof en architect Jetske van Oosten.

Dit artikel verscheen in #Fanzine 5, lees het hele magazine hier.
Tekst: Niels Guns