28 mei – 2 juni 2018 – geschreven door Joy Arpots
Toen ik in 1999 – als programmeur van het Chasse Theater in Breda – voor het eerst Montreal bezocht, voelde ik terstond hoe deze stad inzet op kunst en cultuur. De metropool van Quebec, het Franstalige deel van Canada, telt tientallen theaters, muziekpodia, musea en festivals. Montreal is de bakermat van Cirque du Soleil en het Nieuwe Circus. Vieux-Montreal heeft een karakteristieke sfeer, die eerder Frans dan Amerikaans aandoet. De Quebecoises praten een verfomfaaid soort Frans maar ze stappen terstond over op Engels als dat makkelijker is voor de gesprekspartner.
Terwijl ik door Montreal loop verrijzen overal podia, want volgende week start het populaire festival Francophollies, een week later is het graffiti-festijn Murals, aansluitend het bekende Jazzfestival van Montreal, in juli is het Circusfestival en in augustus het Fashion & Designfestival. En dan vergeet ik nog een heleboel andere culturele evenementen. Ik constateer na bijna 20 jaar dat kunst en cultuur onverminderd tot de primaire levensbehoeften behoren in Montreal.
Festival TransAmeriques is wat je het Holland Festival van Canada zou kunnen noemen, zij het dat de nadruk op dans en theater ligt, geen opera en eigentijdse muziek. En er is ruimte voor ‘emerging artists’, de beloftes van morgen zeg maar. Er is zelfs een heuse OFFTA, het Fringe-festival als alternatief voor de grote namen. Toneelgroep Amsterdam werd hier het voorbije weekend juichend onthaald met de Kings of War.
Tijdens het Festival TransAmeriques zie ik dagelijks voorstellingen. Zoals een solo van Jean-Sebastien Lourdais, uitgevoerd door de gerenommeerde danseres Sophie Corriveau. Quator Tristesse van Daniel Leveille, is een ijzersterke choreografie voor vier plus twee dansers, volledig naakte lichamen, die pure solo’s, duetten en kwartetten neerzetten. In Recital van Anne Theriault wordt minimale dans begeleid door analoge synthesizers, een kerkorgel en een theremin. Ook zie ik La Vie Utile, geregisseerd door Marie Brassard, een actrice die roem verwierf in spraakmakende voorstellingen van de Canadese theatermaker Robert Lepage. Aan La Vie Utile is samen met Evelyne de la Cheneliere drie jaar gewerkt en het resultaat is een fascinerend schouwspel over leven en dood, het nut van leven, taal en religie, heldendom en nietszeggendheid. Het acteerspel is van hoog nivo, decor, belichting en filmanimaties begoochelen de zinnen, en de muzikale omlijsting kruipt onder mijn huid. En ik kijk naar een dansfilm van duivelskunstenaar Matthew Barney: Union of the North is een spectaculaire verbeelding van een huwelijksritueel, dat zich voltrekt volgens de eeuwenoude sagen van de Sumerische godin van de schepping, Nammu. Verwacht echter geen uitgestrekte IJslandse landschappen vol kraters en gletsjers. De enscenering is in een Dunkin’ Donuts-shop in een winkelcentrum in Reykjavik. Daardoor ligt humor nooit ver op de loer.
Onderdeel van het festival is de internationale conferentie CAMP, de eigenlijke reden voor het bezoek van de scout aan Montreal. CAMP staat voor Creative Agents Managers Producers. Zij zijn de zogenaamde ‘middle hands’, de onzichtbare tussenpersonen, de schakels tussen de artiesten en de podia. Het zijn doorgaans zelfstandige ondernemers, vaak eenpersoonsbedrijfjes. Passie en engagement zijn groot, de erkenning is matig. En een redelijk salaris blijft uit.
De vier initiatiefnemers komen uit Canada, Denemarken, Zweden en Nederland (Line Rousseau van agency A Propic uit Tilburg). De CAMPers hebben elk een co-CAMPer meegenomen, een jongere creatieve agent in spe. Line heeft Sanne Wichman meegenomen, een bijna dertiger, die voor DansBrabant werkt, maar ook zelfstandige producties onder haar hoede heeft.
Voor CAMP heeft A Propic een aanvraag bij Brabant C gedaan, voor de Nederlandse versie in augustus 2019 tijdens Theaterfestival Boulevard. Deze aanvraag moet nog door de adviescommissie van Brabant C beoordeeld worden.
Dertig artiesten, zelfstandige agenten en beleidsmakers uit Montreal en Quebec, soms aangevuld met presenters en programmeurs (ook uit de VS, Engeland en Frankrijk) nemen deel aan vijf meetings en de afsluitende paneldiscussie van CAMP. De gedegen voorbereiding werpt zijn vruchten af, er ontspant zich een levendige discussie waarbij alle plussen en minnen van het vak op tafel komen. Constateringen als ‘niemand heeft ons ooit iets geleerd, we hebben het allemaal zelf moeten uitvinden’, ‘elke dag probeer ik te ontdekken welk beroep ik eigenlijk heb’, en ‘de aandacht gaat altijd uit naar de artiest of de theaterdirecteur maar wij zijn onzichtbaar’.
De ‘middle hands’ vertellen dat ze 70 tot 80 uur per week werken, vaak tot diep in de nacht. Daar komt veel reizen (vliegen) bij en overnachten op plekken ver van huis (in het gunstigste geval een hotel, vaak ook bij iemand op de bank om de kosten te drukken). Die situatie leidt tot geregelde burn-outs of zelfs complete uitval. Het merendeel van de ‘middle hands’ stopt na 5 of 10 jaar, en kiest dan voor meer geregeld werk en/of een familieleven.
Als vertegenwoordiger van een cultureel investeringsfonds geniet ik een bijzondere status, ik ben toehoorder, maar vanwege mijn carriere als programmeur (bijna 20 jaar) ben ik vertrouwd met de ins en outs die de revue passeren. Ik ben onder de indruk van het feit dat Quebec sinds kort de mogelijkheid heeft, dat ook agenten/producenten subsidie kunnen aanvragen: je moet dan minstens 3 artiesten onder je hoede hebben die internationaal opereren, ze moeten minstens 2 jaar internationaal toeren. De maximale subsidie voor een agent bedraagt 30.000 Canadese dollars (= 20.000 euro) op jaarbasis. Dat zijn niet louter reis/verblijfkosten, maar ook salariskosten.
Ik krijg ook de kans om met enkele beleidsmakers en fondsdirecties uit Canada te praten.
Julien Valmary, directeur van het Conseil des Arts de Montreal (20 fte, jaarlijks budget van 17 miljoen Canadese dollar = 12 miljoen euro), legt uit dat ze een uitgebreid onderzoek hebben laten doen naar de economische impact van investeringen in kunst: de multiplier is ongeveer 10, oftewel voor elke 5000 verleende dollars komt er 50.000 terug.
Ik heb ook afsproken met Marie-Pierre Dolbec, programma-directeur van het Conseil des Arts en des Lettres du Quebec. Ze vertelt over de financieringsmogelijkheden van het Conseil, die vrij riant zijn. Als het op cultuur en kunst aankomt lijkt geld in deze Franstalige regio van ondergeschikt belang. Dat heeft historische gronden en dat heeft ook alles met identiteit te maken. Quebec is een ‘stukje Frankrijk met een eigen identiteit in een Engels land’ (ik vertaal dit even in mijn woorden). Culturele uitingen zijn dan de meest zichtbare, die werken groepsbindend (cohesie) en creeren waarde. De cultuur van Quebec wereldwijd exporteren is een belangrijke missie: deze regio wil zich internationaal onderscheiden, laten zien hoe goed ze zijn, op het gebied van theater en dans, muziek en beeldende kunst. Het gaat ook om erkenning van deze Franstalige cultuur.
Marie-Pierre is onder de indruk van Brabant C, ze herkent onze missie (“zet de cultuur van Brabant internationaal op de kaart”) en ze is benieuwd hoe wij dat financieel dan organiseren. Ik vertel haar het verhaal van Culturele Hoofdstad, het wonder van Eindhoven en de innovatieve ambitie van onze regio. Dat wij entrepreneurship zo hoog in het vaandel hebben, vindt ze erg interessant.
In een gesprek met Guylaine Normandin, directeur van de Canada Arts Council, wordt uit de doeken gedaan hoe de subsidiestromen in Canada georganiseerd zijn. De complexiteit doet me denken aan het Belgisch systeem, dat ook op tweetaligheid gebaseerd is.
De aanvraag van CAMP bij deze landelijke Council kreeg een positief advies maar kwam onder de zaaglijn terecht, geen geld dus. Dat de directeur vanuit de regeringsstad Ottawa naar Montreal is gekomen versterkt de hoop, dat zij mogelijk toch nog gaat besluiten tot een financiele bijdrage. Het feit dat iemand van een investeringsfonds uit Nederland naar Montreal is gekomen, wordt door de CAMPers als een strategische zet aangewend.
Guylaine legt uit dat de Canadese Arts Council sinds kort 2 programmalijnen kent: Arts Across Canada en Arts Abroad. Ze benadrukt dat in Canada onafhankelijke agenten zelfstandig aanvragen kunnen indienen voor reis-, verblijf- en salariskosten en dat dit disciplinebreed is. De regering heeft de beschikbare budgetten bovendien verdubbeld.
Als ik over onze missie en financieringsmogelijkheden vertel bespeur ik opperste aandacht bij mijn gesprekspartner. Ze wil alles van de werkwijze en de soort projecten weten, ook in aantallen, volume, scoringspercentage etc. Ze concludeert dat Brabant C een innovatief fonds is, vooral vanwege de duurzame insteek.
De economische afdeling van de Ville Montreal is gevestigd op de 28e verdieping. Als ik boven ben tref ik het mooiste office ooit aan. Deze hoogste etage biedt een 360 graden view over heel Montreal, het duizelt me even. Het gesprek met Catherine Lareau, Commissaire au développement économique, secteur créatif et culturel, opent tal van mogelijkheden. Ik verneem dat de creatieve industrie in Montreal een top-sector is, naast digitale cultuur, innovatief transport, clean technology en health. Ik leer over de coachingstrajecten die de stad organiseert om designers ondernemend te maken: coaching in leadership, HR, business models etc. Aan het eind van het gesprek zet Catherine de data van de DDW in haar agenda. En ik krijg een catalogus mee, die de gemeente Montreal aan al haar zakelijke contacten geeft, een catalogus met producten van de jonge designers, hoge kwaliteit, niet te duur. Ideaal voor relatiegeschenken. Heel slim. Zo’n catalogus zou ook wat voor de gemeente Eindhoven of de provincie Noord-Brabant zijn.
En tenslotte was er tijdens mijn verblijf ook nog een beetje tijd voor een stadswandeling, een beklimming van de Mont-Royal en een tentoonstelling.